Prejudiciële vraag 23/03504
- Rechtsgebied
- Civiel
- Datum publicatie
- 7 september 2023
- Verwijzende instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch (200.310.320/01)
- Datum uitspraak
- 5 september 2023
- Vindplaats uitspraak
- ECLI:NL:GHSHE:2023:2816
- Status
- Afgesloten
- Datum conclusie PG
- 8 december 2023
- Vindplaats conclusie PG
- ECLI:NL:PHR:2023:1122
- Datum uitspraak HR
- 12 maart 2024
- Vindplaats uitspraak HR
- ECLI:NL:HR:2024:375
Dienen maatregelen ter waarborging van het verschoningsrecht te worden genomen indien te verwachten valt dat zich onder de te vorderen gegevens mogelijke geheimhoudergegevens bevinden, en, zo ja, welke?
1. Dienen maatregelen ter waarborging van het verschoningsrecht te worden genomen indien
te verwachten valt dat zich onder de te vorderen gegevens mogelijke geheimhoudergegevens
bevinden (bijvoorbeeld omdat bekend is dat de verdachte is of wordt bijgestaan door een
advocaat), en, zo ja, welke?
Meer in het bijzonder doen zich ten aanzien van een dergelijke situatie de volgende
subvragen voor:
a) Dient in het proces-verbaal bij de vordering waarmee de machtiging aan de
rechter-commissaris wordt gevraagd, kenbaar te worden gemaakt dat de
verdachte op wie het onderzoek zich richt, is óf wordt bijgestaan door een
advocaat en dus te verwachten valt dat zich bij de te vorderen gegevens
mogelijke geheimhoudersgegevens bevinden?
b) Mag van de Staat verlangd worden dat er technische voorzieningen getroffen
worden, zodat de kans op het stuiten op mogelijke geheimhoudersinformatie zó
klein mogelijk is en zo ja, welke (bijvoorbeeld het (laten) filteren van e-mails
met bepaalde extensies)?
Vraag 2
a) Indien te verwachten valt dat zich onder de te vórderen gegevens mogelijke
geheimhoudergegevens bevinden (bijvoorbeeld omdat bekend is dat de verdachte is
óf wordt bijgestaan door een advocaat), dient dan in het licht van artikel 126aa Sv,
artikel 4 van het Besluit en de relevantejurisprudentie een selectie/filtering te worden
verricht, waarbij de gegevens worden aangemerkt ofwel als evident niet
geheimhoudersgegevens ofwel als mogelijke geheimhoudersgegevens? Zo ja, komt
de rechter-commissaris of de officier van justitie deze bevoegdheid toe?
In hoeverre is daarbij relevant of dit selecteren/filteren mogelijk is zonder (enige)
kennisname van de mogelijke geheimhoudersgegevens?
b) Indien het opsporingsteam (tijdens het onderzoek) stuit op (mogelijke)
geheimhoudersgegevens, wie diént dan in het licht van artikel 126aa Sv. artikel 4 van
. het Besluit en de relevante jurisprudentie de selectie/filtering te verrichten, waarbij de
gegevens worden aangemerkt ofwel als evident niet geheimhoudersgegevens ofwel
als mogelijke geheimhoudersgegevens? Komt de rechter-commissaris of de officier
van justitie deze bevoegdheid toe?
c) Indien dé bevoegdheid aan de officier van justitie toekomt, kan de officier van justitie
de selectie/filtering overlaten of delegeren aan een opsporingsambtenaar (al dan niet
aangewezen als geheimhoudersmedewerker)? Is in dat géval toegestaan dat de
gegevens die door de opsporingsambtenaar als evident niet geheimhoudersgegevens
dienen te worden beschouwd, doof de opsporingsambtenaar worden vrijgegeven aan
het opsporingsteam?
Vraag 3
Indien het antwoord op de vragen 2a en/of 2b luidt dat dé rechter-commissaris die
bevoegdheid toekomt, dan doen zich de volgende vragen voor. Daarbij neemt hét hof in
aanmerking dat de volgende drie categorieën mogelijke geheimhoudersgegevens te
onderscheiden zijn:
i: geheimhoudersgegevens;
ii. "andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin gedaan door of aan een in die
volzin bedoelde persoon” zoals bedoeld in artikel 126aa Sv tweede lid;
iii, de uiteindelijk doof de rechter-commissaris als niet geheimhoudersgegevens
beoordeelde gegevens (de zogenaamde "false positives").
Het hof gaat er van uit dat door de rechter-commissaris zal worden beoordeeld welke
gegevens in welke van de drie categorieën vallen. Wat dient er vervolgens wanneer met elk
van deze categorieën te gebeuren, en onder welke voorwaarden?
Vraag 4
Indien het antwoord op de vragen 2a en/of 2b luidt dat de officier van justitie die
bevoegdheid toekomt, dan doen zich de onderstaande vragen a, bl tot en met b3 en c voor.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de volgende drie categorieën mogelijke geheimhoudersgegevens te onderscheiden zijn:
i. geheimhoudersgegevens;
ii. "andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin gedaan door of aan een in die
volzin bedoelde persoon” zoals bedoeld in artikel 126aa Sv tweede lid;
iii. de uiteindelijk door de officier van justitie als niet geheimhoudersgegevens
beoordeelde gegevens (de zogenaamde "false positives”).
a) Mag de beoordeling, welke gegevens in welke van de drie categorieën vallen plaatsvinden
door de officier van justitie?
b) Zo ja, dan doen zich de volgende subvragen voor óver eventuele maatregelen die dan
genomen dienen te worden ter waarborging van het verschoningsrecht: .
1. Is de door de Staat gehanteerde werkwijze met een geheimhoudersofficier en/of een
geheimhoudersmedewerker in overeenstemming met artikel 126aa Sv? Is in
overeenstemming met dit artikel dat de geheimhoudersofficier in voorkomend geval
beslist dat gegevens die uiteindelijk naar het oordeel van de geheimhoudersofficier
niet vallen onder het verschoningsrecht worden vrijgegeven aan het opsporingsteam?
Is in overeenstemming mét artikel 126aa Sy dat de geheimhoudersmedewerker in
voorkomend geval beslist dat gegevens die uiteindelijk naar het oordeel van de
geheimhoudersmedewerker niet vallen onder het verschoningsrecht door hem
worden vrijgegeven aari het opsporingsteam?
2. Indien de werkwijze met een geheimhoudersofficier en/óf een
geheimhoudersmedewerker is toegestaan, waarborgt de aan het slot van rov. 3.5.4
genoemde roulatie regeling dan voldoende afstand tot de opsporing, of dienen
bepaalde extra (organisatorische) maatregelen in acht te worden genomen?
3. Dienen technische maatregelen te worden genomen, om de bij de onder a) bedoelde
beoordeling inhoudelijke kennisname van de gegevens zo beperkt mogelijk te
houden, en zo ja, welke?
Het hof neemt in aanmerking dat voor wat betreft de geheimhoudersgegevens (categorie i) en
de "andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin gedaan door of aan een in die
volzin:bedoelde persoon” zoals bedoeld in artikel l26aa Sv tweede lid (categorie ii), in dat
geval de werkwijze als beschreven in artikel 126aa Sv geldt.
c) Mogen de uiteindelijk door de officier van justitie als niet geheimhoudersgegevens
beoordeelde gegevens (categorie iii, de zogenaamde "false positives") vrijgegeven worden
aan het opsporingsteam en zo ja, onder welke voorwaarden? .
Vraag 5
Vloeit uit artikel 126aa lid 2 Sv (eerste twéé zinnen) voort dat gegevens als in die bepaling
bedoeld ook niet buiten het strafproces door de Staat mogen worden gebruikt?