Reglement rekestzaken van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden (per 1 juli 2012)

3 augustus 2020

Reglement rekestzaken van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden (per 1 juli 2012)

Reikwijdte

1.1 Dit reglement heeft betrekking op de wijze van procederen en de voortgang van het geding in cassatie in verzoekschriftprocedures bij de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden, onverminderd de slotpassage van artikel 1 van het rolreglement van de civiele kamer.

1.2 Voor zaken die op grond van de Faillissementswet met een verzoekschrift worden ingeleid geldt dit reglement voor zover dit verenigbaar is met de Faillissementswet.

1.3 In dit reglement wordt onder de verweerder mede verstaan: de belanghebbende die in cassatie is verschenen.

Onvoorziene gevallen

2. Na indiening van een verzoekschrift geeft de Hoge Raad zo nodig aanwijzingen omtrent de te volgen procedure. In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de eerste enkelvoudige kamer (hierna: de rolraadsheer), gehoord de procureur-generaal, overeenkomstig de eisen van een goede procesorde, zo mogelijk nadat de betrokken partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze kenbaar te maken.

Indiening van een verzoekschrift in cassatie

3.1 Verzoekschriften worden onverminderd het bepaalde in artikel 426b Rv in negenvoud ingediend ter griffie van de Hoge Raad met een brief waarvan een model als bijlage aan dit reglement is gehecht. Het verzoekschrift wordt ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad en behelst de omschrijving van de middelen waarop het beroep steunt.

3.2 Bij indiening van het verzoekschrift dienen te worden overgelegd:
a. de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
b. een vertaling van het verzoekschrift voorzover vereist op grond van de EG Betekeningsverordening II (BetVo II);
c. recente adresgegevens van elk van de verweerders
en in voorkomend geval:
d. een afschrift van het bewijs van toevoeging

Indiening van een aanvullend verzoekschrift in cassatie

4. ln geval de tekst van de bestreden uitspraak dan wel het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in voorgaande instantie niet tijdig beschikbaar is, kan de advocaat van de verzoeker, indien hij in het verzoekschrift hiertoe een voorbehoud heeft gemaakt en de inhoud van het alsnog beschikbaar gekomen document daartoe aanleiding geeft, met bekwame spoed (HR 23-12-05, LJN AU3720. NJ 2006/31) een aanvullend verzoekschrift indienen.

Oproeping verweerders

5.1 De griffier zendt onverwijld afschriften van het (aanvullend) verzoekschrift toe aan een ieder die in de vorige instantie is verschenen buiten de verzoeker.

5.2 Binnen drie weken na verzending van het verzoekschrift kunnen verweerders, door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad, een (aanvullend) verweerschrift indienen. De rolraadsheer kan in bepaalde gevallen een andere termijn vaststellen.

5.3 Indien de verweerder verzoekt om verlenging van de in artikel 5.2 bedoelde termijn beslist de rolraadsheer, gehoord de wederpartij, of verlenging zal worden verleend. Overeenkomstig de daaromtrent tussen de Hoge Raad en de Haagse balie gemaakte afspraak, kan op verzoek van de verweerder de termijn van artikel 426b lid 3 Rv worden verlengd met zes weken, indien blijkt dat de verzoeker daartegen geen bezwaar heeft. Een verzoeker die tegen verlenging wél bezwaar heeft, zal moeten aangeven dat een daadwerkelijk spoedeisend belang zich tegen verlenging van de termijn verzet. De beslissing op het verzoek om verlenging wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld.

5.4 Indiening van een verweerschrift buiten de in artikel 5.2 gestelde termijn wordt niet geaccepteerd, tenzij de Hoge Raad op grond van bijzondere omstandigheden anders beslist.

Indiening verweerschrift

6.1 Het verweerschrift, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, wordt in negenvoud ingediend ter griffie van de Hoge Raad.

6.2 De griffier zendt onverwijld een afschrift van het (aanvullend) verweerschrift aan de advocaat van de verzoeker (of in geval van meer verzoekers aan de advoca(a)t(en) van iedere verzoeker).

Incidenteel cassatieberoep

7.1 Bij verweerschrift kan een verweerder tevens incidenteel cassatieberoep instellen. Het verweerschrift behelst in dat geval tevens de middelen waarop het incidenteel cassatieberoep steunt.

7.2 De griffier zendt onverwijld het verweerschrift tevens incidenteel cassatieberoep aan (iedere) verweerder in het incidenteel cassatieberoep.

7.3 Binnen drie weken na toezending van het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep kan de verweerder in het incidenteel cassatieberoep een verweerschrift indienen.

7.4 Indien de verweerder in het incidenteel cassatieberoep verzoekt om verlenging van de in 7.3 bedoelde verweertermijn, beslist de rolraadsheer, gehoord de wederpartij, of verlenging zal worden verleend. De beslissing op het verzoek om verlenging wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld.

7.5 Indiening van een verweerschrift in het incidenteel cassatieberoep buiten de in 7.3 gestelde (of krachtens 7.4 verlengde) termijn wordt niet geaccepteerd, tenzij de Hoge Raad op grond van bijzondere omstandigheden anders beslist.

Indiening van overige processtukken

8. Overige processtukken (bijvoorbeeld een proces-verbaal of een reactie op de conclusie van de procureur-generaal) worden ingediend ter griffie en (gelijktijdig en met vermelding hiervan aan de griffier van de Hoge Raad) door de indiener in afschrift toegezonden aan de andere in de procedure verschenen partijen.

Beroep op niet-ontvankelijkheid

9.1 Indien een der partijen in het verweerschrift concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het (incidenteel) beroep in cassatie anders dan op grond van artikel 80a RO, wordt de wederpartij in de gelegenheid gesteld binnen drie weken na verzending van het verweerschrift te reageren op die conclusie.

9.2 De reactie op het beroep tot niet-ontvankelijkheid dient door de indiener tevens per gelijke post gezonden te worden aan de advocaat van de wederpartij.

Beoordeling op de voet van artikel 80a RO

9a.1 Na het indienen van een verzoekschrift ter griffie wordt, in beginsel binnen drie weken na de ontvangst van het verzoekschrift en aan de hand van de stukken die dan beschikbaar zijn, onderzocht of de betrokken zaak niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 80a RO. Indien de rolraadsheer, gehoord de procureur-generaal, tot het oordeel komt dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt, bepaalt hij dat wordt voortgeprocedeerd.

9a.2 De rolraadsheer doet aan de griffier mededeling van de uitkomst van het in het vorige lid bedoelde onderzoek. De griffier brengt die uitkomst, met inbegrip van de beslissing tot voortprocederen indien zulks door de rolraadsheer is bepaald, bij gewone brief ter kennis van de verzoeker en van de andere partijen die in de procedure bij de Hoge Raad of in de vorige instantie zijn verschenen.

9a.3 Nadat de termijn van drie weken voor het indienen van een verweerschrift als bedoeld in artikel 426b lid 3 Rv is verstreken, wordt de zaak naar de rol verwezen. Tenzij de rolraadsheer reeds heeft beslist dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt, verleent hij ter rolzitting aan de in cassatie verschenen partijen een termijn van twee weken voor het overleggen van hun procesdossiers ten behoeve van een nader onderzoek naar de toepasselijkheid van artikel 80a.

9a.4 Na de ontvangst van ten minste één procesdossier verleent de rolraadsheer op de rolzitting aan de procureur-generaal een termijn van ten minste twee weken teneinde zich ter rolzitting mondeling of schriftelijk uit te laten over de toepasselijkheid van artikel 80a RO. Indien de procureur-generaal het standpunt inneemt dat artikel 80a RO voor toepassing in aanmerking komt, geeft hij schriftelijk van dit standpunt blijk.

9a.5 Na de bekendmaking van het standpunt van de procureur-generaal verwijst de rolraadsheer de zaak naar de meervoudige kamer voor de beslissing over de toepassing van artikel 80a RO, tenzij de rolraadsheer overeenkomstig het standpunt van de procureur-generaal oordeelt dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt. In dit laatste geval bepaalt de rolraadsheer dat wordt voortgeprocedeerd.

9a.6 In een geval waarin de procureur-generaal schriftelijk van zijn standpunt blijk heeft gegeven, kan iedere in cassatie verschenen partij binnen twee weken nadien een reactie op dat standpunt geven, bij brief gericht aan de voorzitter van de civiele kamer met gelijktijdig afschrift aan de wederpartij en de procureur-generaal.

9a.7 De beslissing over het toepassing geven aan artikel 80a RO wordt ter rolzitting uitgesproken. Indien het oordeel inhoudt dat geen toepassing wordt gegeven aan artikel 80a RO, stelt de rolraadsheer de verschenen partijen in de gelegenheid om voort te procederen.

9a.8 De rolraadsheer kan indien een belanghebbende binnen de in artikel 426b lid 3 Rv bedoelde termijn voor het indienen van een verweerschrift zulks heeft verzocht, bepalen dat deze belanghebbende de beslissing over de toepassing van artikel 80a RO kan afwachten. In dat geval stelt de rolraadsheer de termijn voor het indienen van een verweerschrift nader vast op drie weken, te rekenen vanaf de bekendmaking van de beslissing dat 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt.

Indiening van stukken ter griffie, per post en per faxapparatuur

10.1 De civiele griffie van de Hoge Raad is gevestigd aan de Kazernestraat 52 te ‘s-Gravenhage en is op werkdagen geopend van 08.30 uur tot 12.00 uur en van 13.00 uur tot 17.00 uur. Gedurende deze openingstijden kunnen ter griffie processtukken worden ingediend Onder indiening van processtukken ter griffie wordt mede verstaan indiening van processtukken per post of door middel van faxapparatuur overeenkomstig 10.2 of 10.3.

10.2 Voor indiening van processtukken per gewone of aangetekende post kan gebruik worden gemaakt van postadres: Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage.

10.3 Stukken die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn per fax zijn ingekomen, gelden als binnen de termijn ingediend. Per fax ingezonden stukken dienen binnen korte tijd in originele vorm ter griffie te worden ingeleverd. De griffie is te bereiken via faxnummer: 070 753 0351.

Verwijzing van de zaak naar de rolzitting van de eerste enkelvoudige kamer

11.1 Na indiening van het (aanvullend) verweerschrift of het verstrijken van de termijn voor indiening daarvan zal de zaak worden verwezen naar de rolzitting van de eerste enkelvoudige kamer voor het fourneren van stukken, tenzij partijen dat voordien reeds hebben gedaan. Partijen dienen hun procesdossiers - vergezeld van een behoorlijke inventarislijst - waarin zich ook bevinden de stukken van de eerdere instanties (alsmede het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in vorige instantie) over te leggen.

11.2 In gevallen als bedoeld in artikel 428 lid 1 Rv kan de Hoge Raad een schriftelijke dan wel mondelinge toelichting bevelen.

11.3 De schriftelijke toelichting dient, door partijen gelijktijdig, gegeven te worden op de daartoe bepaalde roldatum.

11.4 Na het geven van de schriftelijke toelichting krijgen partijen desgewenst gelegenheid tot re- en dupliek. Daartoe wordt een termijn gegeven van twee weken. Deze termijn kan alleen onder bijzondere omstandigheden worden verlengd.

11.5 De mondelinge toelichting vindt plaats voor de meervoudige kamer en zal - tenzij anders wordt bepaald - plaatsvinden op een vrijdag te 10.45 uur. De datum voor de mondelinge toelichting wordt - na voorafgaand overleg met de procureur-generaal - bepaald op of omstreeks de datum waarop anders de schriftelijke toelichting zou zijn bepaald. Voor de mondelinge toelichting wordt voor iedere partij ten hoogste 45 minuten gereserveerd. Indien de verwachting bestaat dat méér tijd nodig zal zijn, dient daartoe uiterlijk vier weken voor de datum van de mondelinge toelichting toestemming gevraagd te worden aan de voorzitter van de kamer ten overstaan waarvan de mondelinge toelichting wordt gehouden. Partijen krijgen daarenboven tijdens de zitting de gelegenheid voor mondelinge re- en dupliek.

Conclusie van de procureur-generaal

12.1 Na het in 11.1 bedoelde moment, respectievelijk nadat partijen de zaak schriftelijk of mondeling hebben doen toelichten, wordt de zaak verwezen naar een rolzitting waarop de datum wordt bepaald voor de conclusie van de procureur-generaal. Op de datum waarop de conclusie van de procureur-generaal wordt genomen, bepaalt de rolraadsheer de datum waarop ter rolle uitspraak zal worden gedaan en verwijst hij de zaak naar de meervoudige kamer.

12.2 Partijen kunnen op de voet van artikel 44 Rv schriftelijk commentaar op de conclusie geven binnen twee weken nadat de conclusie is genomen dan wel een afschrift daarvan aan partijen is verzonden, bij brief gericht aan de voorzitter van de civiele kamer. Met (gelijktijdig) afschrift aan de verschenen wederpartij(en) en de procureur-generaal.

Incidentele verzoeken

13.1 Incidentele verzoeken kunnen worden gedaan bij (afzonderlijk) verzoek- of verweerschrift.

13.2 Na indiening van het incidentele verzoek wordt de wederpartij in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in het incident in te dienen.

13.3 Behoudens bijzondere omstandigheden en onverminderd het bepaalde in artikel 428 Rv wordt voor schriftelijke toelichting geen gelegenheid geboden Na overlegging door partijen van de procesdossiers of het in 11.1 bedoelde moment, wordt de zaak verwezen naar een rolzitting waarop de datum wordt bepaald voor de conclusie van de procureur-generaal. Nadat de procureur-generaal heeft geconcludeerd, wordt de zaak verwezen naar de meervoudige kamer voor de beslissing in het incident.

Procedure na prejudiciële beslissing

14. Indien de Hoge Raad prejudiciële vragen stelt, schorst hij het geding. Het geding zal na de beantwoording van de prejudiciële vragen op verzoek van één van de betrokken partijen of ambtshalve worden hervat. Desgevraagd wordt een datum bepaald voor een (nadere) schriftelijke toelichting, Indien de verschenen partijen afzien van deze toelichting, wordt de zaak verwezen naar een roldatum voor het fourneren van stukken.

Schikkingsonderhandelingen en intrekking van de procedure

15.1 Op eenparig schriftelijk verzoek van partijen kan de rolraadsheer de behandeling van de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen voor ten hoogste twaalf weken aanhouden. Tenzij een der partijen voor de afloop van de gestelde termijn verzoekt de behandeling voort te zetten, wordt de behandeling van de zaak gestaakt. Na staking van de behandeling kan ieder van de partijen hervatting van de behandeling van de zaak verzoeken.

15.2 Zolang de Hoge Raad zijn beschikking nog niet heeft gegeven kan de verzoeker tot cassatie zijn verzoek intrekken zonder daartoe de toestemming van de verweerder nodig te hebben. De intrekking heeft enkel tot gevolg dat de door de verzoeker tot cassatie aangevoerde cassatiemiddelen niet meer kunnen worden onderzocht.

15.3 Op eenparig schriftelijk verzoek van partijen wordt de behandeling van een zaak beëindigd.

Spoedbehandeling

16.1 Op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van een van de partijen kan de rolraadsheer, gehoord de procureur-generaal en de wederpartij, de procedure in cassatie verkorten. In een dergelijk geval zal de procureur-generaal zo spoedig mogelijk concluderen en zal de Hoge Raad zo spoedig mogelijk uitspraak doen. In een dergelijk geval zal de procureur-generaal zo spoedig mogelijk concluderen en zal de Hoge Raad zo spoedig mogelijk uitspraak doen.

16.2 Procedures die naar hun aard een spoedbehandeling behoeven (bijvoorbeeld BOPZ-, Kinderontvoerings-, Bewinds-, Faillissements-, Wsnp- en Ondertoezicht stellingszaken) worden versneld behandeld. In afwijking van het hiervoor bepaalde zullen termijnen in beginsel niet worden verlengd en dienen partijen hun procesdossiers tegelijk met dan wel binnen veertien dagen na de indiening van het verzoekschrift onderscheidenlijk verweerschrift over te leggen. In afwijking van art, 11 lid 1 en 12 lid 1 kan de zaak vervolgens terstond in handen van de procureur-generaal worden gesteld voor conclusie.

Dit reglement is vastgesteld door de Algemene Vergadering van de Hoge Raad der Nederlanden in zijn vergadering van20 december 2001..
Het is gepubliceerd in Staatscourant van 31 december 2010 en in werking getreden op 1 januari 2011.

Dit reglement is gewijzigd door de Algemene Vergadering van de Hoge Raad der Nederlanden in zijn vergadering van 28 maart 2012 in verband met de inwerkingtreding van artikel 80 RO.
Het is gepubliceerd in Staatscourant 2012 nr. 10677, en treedt in werking op 1 juli 2012.

Bijlage bij het Reglement rekestzaken van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden.

Model aanbiedingsbrief

  1. Hierbij zend ik u het cassatierekest in de zaak van:
  2. Het beroep betreft de volgende uitspraak/uitspraken:
  3. Voor zover in cassatie nog van belang gaat de zaak zeer kort samengevat - over het volgende:
  4. Voor zover mij bekend is er wel/geen samenhang met andere zaken die in cassatie zijn of worden aangebracht. Wel, namelijk;
  5. Er wordt wel/geen verzoek gedaan tot een versnelde behandeling van de zaak (art. 16.1 Reglement rekestzaken). (Zo ja:) Reden van dit verzoek: