Zoeken - Zoekresultaten
Naar aanleiding van prejudiciële vragen die het gerechtshof Den Haag aan de Hoge Raad heeft gesteld in een zaak over de uitleg van een nieuwe bepaling in de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp), heeft advocaat-generaal (AG) De Bock vandaag advies uitgebracht over de uitleg van die nieuwe bepaling. Die bepaling betreft artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet (Fw).
De regels van het Didamarrest van de Hoge Raad uit 2021 (hierna: de Didamregels) moeten worden verduidelijkt en beperkt. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Snijders de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag in de bodemprocedure van de Didamzaak.
De beslissing van het gerechtshof Den Haag dat de tien minuten die een werknemer van een callcenter voor aanvang van een ingeroosterde dienst aanwezig moet zijn als betaalde arbeidstijd moet worden aangemerkt, kan in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) De Bock de Hoge Raad in haar conclusie van vandaag.
De cao voor het Middelbaar Beroepsonderwijs (hierna: cao-MBO) leidt tot een verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen omdat de cao niet voorziet in compensatie voor vrouwelijke werknemers van wie het zwangerschaps- en bevallingsverlof samenloopt met ‘overige dagen’. Dat zijn dagen waarop niet gewerkt hoeft te worden maar waarvan in de cao-MBO is vermeld dat het géén vakantiedagen zijn. Dat is de kern van de conclusie van advocaat-generaal (AG) De Bock naar aanleiding van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam.
Een koopovereenkomst die in strijd met de zogenoemde Didam-regels is gesloten, is niet om die reden ongeldig. Wel handelt een overheidslichaam dan in beginsel onrechtmatig jegens een (potentiële) gegadigde die ten onrechte geen gelijke kans heeft gekregen. Daarmee kan schadevergoeding op haar plaats zijn. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld. Verder maakt de Hoge Raad duidelijk dat de regels over het bieden van gelijke kansen ook al golden voorafgaand aan het Didam-arrest van 2021.
De uitspraak van het gerechtshof Den Haag dat de Nederlandse Staat (hierna: de Staat) een einde moet maken aan de uitvoer van F-35-onderdelen naar Israël, kan in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Vlas de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag. Het hof heeft volgens de AG kunnen oordelen dat er een duidelijk risico bestaat dat met de F-35-gevechtsvliegtuigen van Israël ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht worden gepleegd in de Gazastrook. Op grond van verschillende internationale regelingen waarbij Nederland partij is, moet de uitvoer van militaire goederen worden verboden als er zo’n duidelijk risico is.
The Hague Court of Appeal’s ruling that the State of the Netherlands (hereinafter the “State”) must cease exports of F-35 parts to Israel can be upheld. That is the recommendation given by Advocate General Vlas to the Supreme Court in the opinion he delivered today. According to the Advocate General, the Court of Appeal was justified in finding that there is a clear risk that Israel’s F-35 fighter jets are being used to commit serious violations of international humanitarian law in the Gaza Strip. Under various international regulations to which the Netherlands is a party, exports of military goods must be banned if such a clear risk exists.
Een huurprijswijzigingsbeding dat voorziet in een jaarlijks toe te passen opslag op de huurprijs van maximaal 3% bovenop de consumentenprijsindex, is in het algemeen niet een oneerlijk beding. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld naar aanleiding van zogenoemde prejudiciële vragen van de rechtbank Amsterdam. Volgens de Hoge Raad moet het huurprijswijzigingsbeding worden gesplitst in een indexatiebeding en een opslagbeding. Alleen het opslagbeding staat ter discussie.
De Hoge Raad heeft vandaag antwoord gegeven op prejudiciële vragen die het gerechtshof Den Haag heeft gesteld in een zaak over de uitleg van een bepaling die in 2023 is toegevoegd aan de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp). Het gaat om artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet (Fw).
Kan de vrees voor vooringenomenheid van een lid van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg objectief gerechtvaardigd zijn op de grond dat dit lid en de aangeklaagde arts deel uitmaken van een werkgroep Tuchtrecht van hun vakgebied en elkaar ten minste ieder jaar zien tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van deze werkgroep? Deze vraag heeft de procureur-generaal aan de Hoge Raad voorgelegd in een vordering tot cassatie in het belang der wet.