Zoeken - Zoekresultaten
Naheffing van parkeerbelasting mag niet wanneer wel parkeerbelasting is betaald maar een verkeerd kenteken voor de geparkeerde auto is ingevoerd. Dat oordeelde de Hoge Raad vandaag.
De in het jaar 2017 ingegane wettelijke regeling van het belasten van spaargeld en overig vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting is in strijd met het ongestoord genot van eigendom en het discriminatieverbod in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
De wettelijke regeling houdt kort gezegd in dat, afhankelijk van de omvang van het vermogen, verondersteld wordt dat een deel van dat vermogen gespaard en een deel belegd wordt (de zogenoemde ‘vermogensmix’). Voor beide vermogenselementen is wettelijk vastgelegd welk rendement men geacht wordt daarmee te behalen (het forfait). Daarbij wordt geen rekening
gehouden met de werkelijke keuze van belastingplichtigen of het daadwerkelijke rendement. De Hoge Raad ziet zich genoodzaakt om adequate rechtsbescherming te bieden tegen de geconstateerde schending van fundamentele rechten. Vaststaat welk rendement de belanghebbende in deze zaak werkelijk heeft behaald. Dit is lager dan het op basis van de wet veronderstelde rendement. Daarom biedt de Hoge Raad rechtsherstel aan deze belastingplichtige door alleen over dat werkelijke rendement belasting te heffen.
Als een rechtspersoon bepaalde belastingschulden, zoals verschuldigde loon- en omzetbelasting, niet kan betalen, moet de rechtspersoon dat melden aan de Belastingdienst. Gebeurt dat niet of niet op tijd, dan is de bestuurder in verreweg de meeste gevallen persoonlijk aansprakelijk voor die belastingschulden. In een zaak die bij de Hoge Raad voorligt, vraagt de Hoge Raad het Hof van Justitie van de Europese Unie te beoordelen of de desbetreffende wettelijke regeling verenigbaar is met het EU-rechtelijke evenredigheidsbeginsel voor zover het gaat om de aansprakelijkheid voor omzetbelastingschulden.
De veroordeling van een verdachte wegens de moord op zijn ex-vriendin op 29 november 2018 in Rotterdam blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld. Wel moeten de strafoplegging en de vordering tot schadevergoeding van de moeder van het slachtoffer opnieuw door het gerechtshof worden behandeld en beoordeeld.
Met ingang van vandaag, 15 april 2020, is het mogelijk om bij de belastingkamer van de Hoge Raad digitaal te procederen. Het gaat dan om belastingzaken en bestuursrechtelijke zaken waarin de uitspraak van de rechter in vorige instantie is bekendgemaakt op of na 15 april 2020. In civiele vorderingszaken en strafzaken bij de Hoge Raad kan al langer digitaal worden geprocedeerd. Met de stap van vandaag staat het webportaal van de Hoge Raad open voor digitaal procederen in alle drie de rechtsgebieden.
Op 15 april 2020 treedt digitaal procederen bij de belastingkamer van de Hoge Raad in werking (zie het nieuwsbericht van 2 maart 2020). Dit staat in een Koninklijk Besluit dat vandaag in het StaatsbladU verlaat Rechtspraak.nl is gepubliceerd. Voor veel procespartijen betekent dit dat digitaal procederen verplicht wordt in zaken waarin de vorige instantie op of na 15 april 2020 uitspraak doet.
Met ingang van 15 april 2020 wordt het mogelijk om bij de belastingkamer van de Hoge Raad digitaal te procederen in zaken waarin cassatieberoep wordt ingesteld tegen uitspraken van rechtbanken, gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en van Caribische gerechten die zijn gedaan op of na die datum.
Bij de belastingkamer van de Hoge Raad treedt naar verwachting dit voorjaar digitaal procederen in werking. Hiervoor is een nieuwe paragraaf in het procesreglement van de Hoge Raad ontwikkeld. Die paragraaf bevat nieuwe bepalingen over digitaal procederen. Ook zijn er bepalingen in opgenomen die de bestaande wijze van procederen bij de belastingkamer beschrijven.